Translate

23 mei 2017

Het nut van studies naar ratings



In de studie “Ermittlung von Eigen- Fremd- und Gesamtkapitalkosten” van Krotter en Schüler (what’s in a name) uit 2013 wordt gesteld dat “de actuele empirische onder-zoekingen naar ratings niet meer genegeerd kunnen worden”.

Tabel relatie risico en EBIT
In een lezenswaardige tabel uit hun onderzoek naar de relatie ratings en bedrijfsratio’s geven zij aan dat het operationeel inko­men in de verschillende rating klassen vanaf AAA naar B terugloopt van 22% naar 16%. Ook de ROC (Return of Capital wordt onder de loep genomen. Weliswaar is daarbij in de AA klasse het rendement met 28% het hoogste en niet zoals te verwachten viel in de AAA-Klasse, maar blijft Klasse B – comme il faut - het laagste. Zo passeren als voorbeelden de navolgende bedrijfsratio’s de revue.

AAA
AA
A
BBB
BB
B
Operating income
0,23
0,22
0,19
0,16
0,17
0,16
ROC
0,27
0,28
0,19
0,14
0,12
0,10
EBIT Interest Coverage
26,0
18,0
9,63
5,87
3,03
1,50
EBITDA Interest Coverage
31,6
20,5
12,1
7,56
4,40
2,27
Debt/EBITDA
0,43
0,73
1,67
2,27
3,37
5,47

Andere studies
Campbell, Hilscher en Szilagy komen in hun studie uit 2006 tot de conclusie dat “een hoger faillis­se­ments­­risicoprofiel tot een lager dan gemiddeld rendement op aandelen leidt.” Een vervolg­onder­zoek uit 2013 door Walkshäusl geeft aan dat het verschil op een risicoarme investering in de DAX, in de periode 1983 tot 2010, bij een begin inves­­tering van € 1 Euro na 17 jaar € 12 méér zou opleveren dan de index en € 16 met de porte­feuille met de hoogste risico’s.

Conclusies
Dat laatste wisten wij natuurlijk al omdat dit óók de uitkomst was van ons eigen aansluitende weten­­­schap­­pelijk onderzoek (2000-2003) op de beurstoepassingen van de OK-Score onderzoek (1995-2000), namelijk dat bij het uitban­nen van risico’s beleggingen meer dan gemiddeld in rende­ment zullen groeien.

Als het namelijk zo eenvoudig zou zijn om met behulp van de bekende “ratings” te gaan beleg­gen, zou iedereen die slechte bedrijven kunnen vermijden, maar valt tegelijkertijd de handel weg. Geluk­kig is dit niet zo, want het blijkt namelijk óók zo te zijn,  (Lammers  2014) dat de ratings van de Ameri­kaanse instituten een groot foutenper-centage kennen.

In hun C klasse wordt meer dan 60% van de faillissementen NIET ontdekt. Overigens minder dan bij de accountants, die blijkens het (Breesch c.s.) onderzoek zelfs 75% van de faillissementen NIET ont­dek­ken.

Met andere woorden
Elke correlatie tussen het gebruik maken van deze Amerikaanse ratings en rendementen van een portefeuille is dus NON EXISTENT. Dit is uiteraard niet leuk voor pensioenfondsen maar het is wel een van de redenen van de ESMA, de Europese toezichthouder om institutionele beleggers te verplich­ten om zelfstandig tot beleggingsconclusies te moeten komen en niet meer mogen ver­wijzen naar openbare ratings.

De conclusie van Krotter en Schüler had dus moeten luiden dat bestaande Ratings maar het beste genegeerd kunnen worden”.

Ik voeg daar zelf nog aan toe: “ook de adviezen van de meeste analisten”. Hun aantal fouten van ca. 80% overstijgt die van de ratingorganisaties nog met 20%. De weg voor de pensioenfondsen is  dus nog lang. Misschien tijd voor een wetenschappelijk onderzoek naar de verschillen tussen de z.g.n. “perfecte markttheorie”[lees index], het beleggen met ratings en het beleggen met de OK-Score?   

 


Geen opmerkingen: