Wanneer is er een outperformance van het “zwaar gewogen aandeel”.
Op zoek
naar 8% Alpha. (Gebaseerd op een tekst
van John Mauldin)
Het is logisch en verklaarbaar dat gekapitaliseerde
gewogen indices het grotere deel van hun assets in grotere ondernemingen hebben.
Gekapitaliseerd gewogen betekent, dat aan grotere ondernemingen een zwaarder
gewicht in de index wordt toegekend. (B.v. Shell, Unilever in de AEX). Maar is
dat ook wat de investeerder wil? Ik denk dat de informatie die hieronder
vermeld staat, velen zal verrassen.
Enige jaren geleden las ik een bijzonder interessant
verhaal van Professor Siegel van Wharton Business School. Ten principale
verkondigde hij dat : “fundamenteel
gewogen indices de nieuwe golf van investeringen zullen vormen”. Een
opmerking naar mijn hart.
Nieuwe wegingsfactoren
Rob Arnott (Redacteur Financial Analyst Journal 2002-2006)
beargumenteert het ontstaan van een nieuw type van fundamenteel gewogen
indices. Hiermede wordt bedoeld dat die nieuwe indices gebaseerd zullen zijn
op de onderliggende fundamentele
waarden van de onderneming en niet langer op de omvang ervan. John Mauldin is
er zelfs van overtuigd dat dit de basis zou vormen voor een revolutie in
investeringsland en zeer succesvol zou worden.
Waarom is dit interessant voor de gemiddelde
investeerder? Omdat fundamentele
indexering elk door derden voorgeschoteld pensioenplan ver in de schaduw laat
staan en per jaar tenminste 2% tot 8% Alpha biedt bóven de reguliere
indexfondsen. En, een dergelijke Alpha is aanzienlijk van belang, zeker gedurende
de opbouw van een pensioen.
Siegel zei hierover het volgende:
"With
the advent of fundamental indexes, we're at the brink of a huge paradigm shift.
The chinks in the armor of the efficient market hypothesis have grown too large
to be ignored. No longer can advisers claim that capitalization-weighted indexes
afford investors the best risk and return tradeoff. The noisy market
hypothesis, which makes the simple yet convincing claim that the prices of
securities often change in ways that are unrelated to fundamentals, is a much
better description of reality and offers a simple explanation for why
value-based investing beats the market."
Arnott daagde de conventioneel denkende wereld (pensioenfondsen) uit met een explosieve studie in de Financial Analyst Journal” van 2005 waaraan Siegel zijn volle ondersteuning gaf. De portee van zijn verhaal is dat waarde investeringen op de lange termijn de index zullen verslaan. Een interessante gedachte onder de voorwaarde op welke manier en door wie die waarde wordt bepaald.
De economische theorie
Elke economische theorie zal de wereld perfect
beschrijven zo lang je het met de onderliggende aannames eens bent. Veelal
wordt het daarna al helemaal geen echte wereld meer, maar uitsluitend nog
theorie. Een van de meest befaamde theorieën is het CAPITAL ASSET PRICING MODEL
(CAPM). Het vormt de basis voor een groot aantal indices, speciaal de kapitaal
gewogen indices zoals de S&P 500. Voor de meesten van ons vormen aandelen
de grootste gok. Leidt daarom de CAPM theorie ons op of ván de goede weg ?
Veronderstel dat we de cash-flow berekenen van iedere
investering die wij maken. Ons rekentuig is in staat de échte waarde van een
onderneming te berekenen over de komende twee jaar. Indien wij allemaal die echte waarde kennen, dan
zal de markt die volgen en zal de index zoals gebruikelijk weer perfect
zijn, in die zin, dat er géén verhoogd rendement mogelijk is zónder verhoogd
risico.
Onze rekenmachine is echter beperkt tot het heden en kan de
toekomst niet precies waarnemen. In
feite wordt ieder aandeel dan bóven of ónder de echte waarde verhandeld. Wij
weten namelijk niet écht wat de
correcte waarde is. Maar wat we wel
weten is dat ieder aandeel er onder óf er boven verhandeld wordt.
Zelfs de meeste verstokte aanhangers van de perfecte markttheorie zouden zeggen:
“Dat is redelijk omdat het de realiteit
is”.
Indien ieder aandeel bóven of onder zijn echte waarde wordt verhandeld betekent dit dat iedere index die kapitaal gewogen is, door de weging automatisch de aandelen bóven de echte waarde bevoordeelt en de aandelen ónder zijn echte waarde benadeelt.
Laten wij nu eens kijken wat dit betekent voor het
rendement. Indien je je meeste geld steekt in aandelen die bóven hun echte waarde zijn heb je proportioneel te weinig geld
in aandelen die ónder hun niveau staan
en zul je een terugval in rendement hebben. Zeker de gekapitaliseerd gewogen
indices produceren rendementen die lager zijn dan een niet gekapitaliseerde
gewogen index. Het blijkt dat een dergelijk niet gekapitaliseerde index zo’n 2%
per jaar extra rendement genereert. En
wie wil dit niet.
Wat blijkt: over de komende periode van tien jaar zullen
70% van de top tien fondsen uit iedere index een underperformance te zien geven
en slechts 30% een outperformance t.o.v. de index. Daarbij kan worden
vastgesteld dat de mate van underperformance ruim 26% was. Een gigantisch
probleem. Hoe nu naar de 2% Alpha en
meer?
Verbetering
Zijn wij in staat ons te verbeteren? Absoluut. Iedere
index die reproduceerbaar is, objectief en gericht wordt op grote en liquide
ondernemingen die makkelijk verhandelbaar zijn, is potentieel een geschikte
index. Elke soort van index die waarde onafhankelijk is zou de markt kunnen
verslaan. Hoe doet u dat ? Welnu, u kunt b.v. de 1000 grootste ondernemingen
opzoeken en registeren volgens de index van hun boekwaarde. Ongeacht wat hun
prijs is en ongeacht wat hun marktkapitalisatie is. Datzelfde kunt u doen op
basis van winst of winst per werknemer. Elke vorm is daarbij denkbaar.
Wat blijkt nu dat gemeten over een periode van 43 jaar?
Dat de gemiddelde return van de S&P 500 uitkomt op 10,53%. Onderstaand het
lijstje van de andere metingen:
Boekwaarde selectie 12,11%
Cash Flow 12,61%
Winst 12,87%
Omzet 12,91%
Dividend 12,08%
Employment 12,48%
Anders gezegd: het
gemiddelde kwam bijna 2% hoger uit dan de S&P index. Maar hoe nu naar de 8%
Alpha?
De relatie naar de OK-Score
In feite maakt de OK-Score ook een selectie. De goede
selectie wordt genoemd “de OK-bedrijven” en de slechte selectie wordt genoemd
“de NOK-bedrijven. In de periode 2003 tot eind 2013 werd hierin real life belegd. Het blijkt dat de AEX
in die periode tot eind 2013 een beperkt rendement kon maken. De index
(inclusief dividend) ging, indien 1.1.2003 op 100 wordt gesteld naar 172 of wel
een jaarlijks rendement van 5%. De OK-Score selectie (als exposé van de
waardeinvesteringen in de AEX) ging van 100 naar 355 of wel een jaarlijks rendement
van 12,2%, wat als gevolg van de lage Bèta van de OK-Score een Alpha van 8%
oplevert.
Omdat dit ook voor de OK-Score selectie uit de S&P
100, die onder toezicht van drie hoogleraren stond, van toepassing is (15% bij
een Bèta van 0,69 en dus een Alpha van ruim 6%), lijkt de conclusie gerechtvaardigd
dat pensioenfondsen zich echt eens achter hun oren moeten gaan krabben over de
OK-manier van beleggen. Na de opsteker door de theorie van Professor Markowitz
in het kader van de risicobepaling van de OK-manier van beleggen vormt nu voornoemde
stelling van Professor Siegel een tweede enorme opsteker voor het gedane werk in
de afgelopen jaren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten